32980 |
tarwe |
tarwe:
tɛrǝf (Q032p Schinnen)
|
Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
21871 |
taxeren |
schatten:
sjatte (Q032p Schinnen),
sjèttə (Q032p Schinnen)
|
de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24735 |
taxus |
taxus:
taxus (Q032p Schinnen),
WLD
taxus (Q032p Schinnen)
|
De taxus; heeft platte, kortgesteelde naalden, aan de bovenzijde zijn de naalden heel donkergroen; naalden en takken bevatten een vergiftige olie; paarden en vee sterven er snel aan; heeft opvallende bessen (ijf, venijnboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23649 |
te communie gaan |
de communie (<lat.) gaan:
de kemunie goa (Q032p Schinnen),
te communie (<lat.) gaan:
te kemuune goan (Q032p Schinnen)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23932 |
te communie gaan op hoge feestdagen |
de communie (<lat.) gaan:
de kèmunie goan (Q032p Schinnen),
hoogdag:
hoagdaag (Q032p Schinnen)
|
op hoge feestdagen te communie gaan (ter hoogtij(d) gaan). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18247 |
te klein zijn |
van alle kanten knijpen:
⁄t knigt van alle kenj (Q032p Schinnen)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17715 |
teelballen |
kloten:
kloate (Q032p Schinnen),
kloeate (Q032p Schinnen),
Gemeen.
kloote (Q032p Schinnen),
noten:
B.v. eemes onger de neut sjtampe.
nø:t (Q032p Schinnen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
17680 |
teen |
teen:
tain (Q032p Schinnen),
teen (Q032p Schinnen),
tieene (Q032p Schinnen),
tieën (Q032p Schinnen),
tiən (Q032p Schinnen)
|
teen [SGV (1914)] || teen (toon) [DC 01 (1931)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
31131 |
teenstuk |
teenstuk:
tiɛnštø̜k (Q032p Schinnen)
|
Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d]
II-10
|
18483 |
teenstuk [wld ii.10, p. 60] |
teenstuk:
tiaenṣtøk (Q032p Schinnen)
|
Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)]
III-1-3
|