e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

Gevonden: 3618

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekke (Horst) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(geen) waarde (geen) waarde: wêrde (Horst) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(iets) bevinden keuren: keure (Horst) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(knipmuts) knipmuts: informant zet erbij: zie ook 33a, 35  knipmuts (Horst) knipmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
(met) het hoofd stoten botsen: (erges tège) boetse (Horst), boetse (Horst) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen stevige benen: stevige bie:n (Horst) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Horst) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: duepdèke (Horst), duepklie:dje (Horst), duepmutske (Horst), huik (Horst), navelbendje (Horst), pisdook (Horst), slebberke (Horst), tulemuts (Horst), vouwvuu:lke (Horst) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
[falie] falie: falie (Horst) falie [SGV (1914)] III-1-3
[lijfje] korsettenlijfje (<fr.): kersjettenliefke (Horst), lijfje: liefke (Horst) lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3