e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K355p plaats=Molenstede

Overzicht

Gevonden: 5

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linnen, linnengoed lijwaad: lęjvǝt (Molenstede) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
naar de ram brengen leiden: lɛ̄.n (Molenstede) Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
rij, wiers tijl: tęi̯l (Molenstede) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rosdoek rosdoek: ros˱dok (Molenstede) Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr] I-13
spaak speken: spīkǝ (Molenstede) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13