e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken <omschr.> de laatste man de zak ophelpen: (= plakken).  de lèste man de zak ophelpe (Sittard) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(geen) waarde (geen) waarde: dat hêt gein wêrde? (Sittard) waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)] III-3-1
(ijzeren) kapsule busje: böske (Sittard) Hulsje voor het klokken van de controlering bij de wedvluchten voor postduiven. III-3-2
(met) het hoofd stoten botsen: ig bōdsde (Sittard, ... ), irges taenge aan bòtse (Sittard) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen paardsknoken: paesjknäök (Sittard) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(persoon met) bleek, flets gezicht bleekschijter: bleiksjieter (Sittard), bleekschijterd: ⁄t is eine bleiksjiedert (Sittard) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
(zich) bukken (zich) bukken: bukke (Sittard, ... ) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-&gt; [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: doupdēkke (Sittard), doupkleid (Sittard), doupklēdje (Sittard), doupmötsjke (Sittard), doupsjpreike (Sittard), duipdekske (Sittard), duiphummeke (Sittard), duipmutsjke (Sittard), kensjdouk (Sittard), mötsjke (Sittard), navelbendje (Sittard, ... ), pisjdouk (Sittard), rouwmutsj (Sittard), sjlebberke (Sittard, ... ), slebberke (Sittard), vāōl (Sittard), winjel (Sittard, ... ) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
-&gt; boord vadermoorder (<du.): faatermäörder (Sittard), vadermäörder (Sittard), Soms hoort men ook faatermäörder.  vaadermäöder (Sittard) hoog stijf boord met ver vooruitstekende punten || slap boord [N 23 (1964)] || vadermoorder, stijf boord met hoog uitstekende punten III-1-3
5-mrt vastelavond: vastelaovent (Sittard) De naam voor de 5e maart [oude st.pieter, bistegersdei]. [N 88 (1982)] III-3-2