32672 |
asblok |
asbed:
as˱bęt (L424p Meeswijk)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
33277 |
asperge |
asperge:
aspeͅržə (L424p Meeswijk)
|
asperge
I-7
|
20008 |
aster (aster sinensis) |
aster:
astər (L424p Meeswijk)
|
aster
III-2-1
|
21137 |
auto |
auto:
auto (L424p Meeswijk)
|
een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
Afl. trottinetten.
troͅtənet (L424p Meeswijk)
|
Trottinet: autoped.
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (L424p Meeswijk),
vlim:
vlēm (L424p Meeswijk)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
verkeerd:
verkeerd (L424p Meeswijk)
|
niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
ōͅvəndbruət (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
avondbrood || het avondeten
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azijnzuur + water
azīn (L424p Meeswijk),
eedje:
ēͅtə (L424p Meeswijk, ...
L424p Meeswijk)
|
azijn
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
keien:
kaien (L424p Meeswijk),
s Winters keien de kinderen op de keibaan.
keͅjə (L424p Meeswijk)
|
Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Keien: Baantje glijden.
III-3-2
|