e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
anker anker: anker (Nederweert) anker [SGV (1914)] III-3-1
appel, overige soorten appel: appel (Nederweert), court-pendu (fr.): karpedu (Nederweert), korsteel, zure bewaarappel  karpeduu (Nederweert), eysdener klompje: iësdere klûmpke (Nederweert), heggenappeltje: kleine wilde appeltjes die in oude heggen voorkomen  hegke-eppelkes (Nederweert), kalebasappel: kalebas-appel (Nederweert), kookappel: kookappel (Nederweert), kwade appeltjes: kwaoj appelkes (Nederweert), witte kookappel: witte kookappel (Nederweert) appel || appel, soort || appelsoort || appeltjes I-7
appelbol appelbol: Syst. WBD  appelbol (Nederweert), krollemol: Syst. WBD  krollemol (Nederweert), pijlappel: Een geschilde appel met verwijderd klokkenhuis, gevuld met suiker en kaneel, in deeg gerold en gebakken  piêlappel (Nederweert) appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelboom appelenboom: appeleboum (Nederweert, ... ) I-7
appelmoes appelenmoes: Syst. WBD  appelemoos (Nederweert, ... ), Verkl. appelemeuske  appelemoos (Nederweert), appelenprus: Syst. WBD  appeleprus (Nederweert), appelenpruts: appellepruts (Nederweert), prus: prus (Nederweert), prut: prut (Nederweert) appelmoes || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelsteel peel: peel (Nederweert) steeltje ve appel of peer I-7
appeltaart appeltaart: Syst. WBD  appeltaart (Nederweert) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appeltaartje: Syst. WBD  appeltaartje (Nederweert) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelvink dikbek: dikbek (Nederweert), dikbèk (Nederweert), groene: greune (Nederweert), kersvink: h- als k- te lezen  hörsvink (Nederweert) appelvink || appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)] III-4-1
aren lezen aren rapen: ǭrǝ rāpǝ (Nederweert) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4