30101 |
achterwerkers |
tweede keus:
twɛdǝ kø̄s (K278p Lommel)
|
Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.]
II-9
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsapəl (K278p Lommel),
adamzapəl (K278p Lommel),
slikker:
sle⁄ər (K278p Lommel)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asemen:
ik kos nie asemen (K278p Lommel)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de aoren van zijne kop (K278p Lommel),
een aor open snijen (K278p Lommel)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
28504 |
afbijten van koninginnecellen |
uitbijten:
uitbijten (K278p Lommel)
|
Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65]
II-6
|
30172 |
afborstelen |
afborstelen:
af˱bǫstǝlǝ (K278p Lommel)
|
De in de voeg aangebrachte, nog natte mortel afborstelen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Borstelwerk'. [N 32, 34c]
II-9
|
33470 |
afdakje boven de poort |
regenkap:
rɛgǝkap (K278p Lommel)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
peͅŋələ (K278p Lommel),
prengelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
preͅŋələn (K278p Lommel)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
zwiers:
swis (K278p Lommel),
zwes (K278p Lommel),
zwis (K278p Lommel)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgetrokken zeug:
afgǝtrǫʔǝn [zeug] (K278p Lommel),
afgezogen zeug:
afxǝzōgǝ [zeug] (K278p Lommel)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|