e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q094p plaats=Hees

Overzicht

Gevonden: 1269

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blind blind: bleͅjnt (Hees) blind [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
blinken, glimmen, glanzen blinken: bliŋkə (Hees) blinken [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
bloed bloed: blut (Hees), bløit (Hees) bloed [N 10 (1961)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
bloeden bloeden: blyə (Hees) bloeden [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
bloedworst worst: vjoͅs (Hees) bloedworst [Goossens 1b (1960)] III-2-3
bloeien bloeien: blęi̯ǝ (Hees) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: blom (Hees) Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] II-3
bloementuin bloemenhofje: blommenheefkə (Hees) bloemenhof [ZND 27 (1938)] I-7
bloemperk bed: beͅt (Hees) [Goossens 1b (1960)] I-7
bochel bult: bøjlt (Hees) bult [ZND A2 (1940sq)] III-1-2