e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q259p plaats=Lontzen

Overzicht

Gevonden: 795
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de eg eegd/eeg: ē̜x (Lontzen) Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.] I-2
de middag luiden middag luiden: t luggt middag (Lontzen) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
de was bleken bleken: bleeke (Lontzen) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
deeg deeg: déék (Lontzen) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
deksel deksel: deksel (Lontzen), deksəl (Lontzen) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
dempig dempig: dɛmpex (Lontzen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennennaalden naalden van tannen: nölde va tanne (Lontzen) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
deuk in een hoed bluts: blötsch (Lontzen) een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dø̜̄r (Lontzen) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurwaarder huissier (fr.): hüssi (Lontzen) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1