20753 |
appeltaartje |
appeltaartje:
appel-tuu-etje (Q121c Bleijerheide)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24119 |
appelvink |
appelvink:
ap’pelvink (Q121c Bleijerheide)
|
appelvink
III-4-1
|
30265 |
architraaf |
bekledung:
bǝklęjduŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.]
II-9
|
32068 |
architraafspijker |
lijstennagel:
līstǝnāl (Q121c Bleijerheide)
|
Spijker met verloren kop waarmee de omlijsting van een deur- of raamkozijn wordt vastgezet. Zie ook het lemma ɛarchitraafɛ in wld II.9, pag. 116. Volgens de respondenten uit Stein (Q 15), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 18/14; ze waren dan dus 1.5 duim (3.5 tot 4 cm) lang.' [N 54, 16c]
II-12
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zyǝmǝrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
30399 |
arm schaven |
arm schaven:
ɛrǝm šāvǝ (Q121c Bleijerheide),
de stoottrede rond maken:
dǝr štuǝstret roŋk māxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De stootborden aan de bovenkant, dus aan de zijde waar zij de trede raken, een weinig rondschaven teneinde kraken tegen te gaan. [N 55, 111b] || Een deur langs de diktezijde schuin afschaven, opdat ze beter sluit in de sponning van het kozijn. [N 53, 104]
II-12, II-9
|
28951 |
armkogel |
armskogel:
ē̜rmskuǝjǝl (Q121c Bleijerheide)
|
De ronding in de armsgatuitsnijding. [N 59, 101b]
II-7
|
19794 |
armleuning |
leen:
leən (Q121c Bleijerheide)
|
leuning van stoel
III-2-1
|
28950 |
armsgatuitsnijding |
armslok:
ē̜rmsloax (Q121c Bleijerheide)
|
De uitsnijding voor de mouw bij het colbert. [N 59, 101a]
II-7
|
19499 |
as van het vuur |
fommendrek:
foͅmədrɛk (Q121c Bleijerheide),
kluitendrek:
klytədrɛk (Q121c Bleijerheide),
oudding:
ōͅt˂deŋk (Q121c Bleijerheide)
|
as van de klompen kolengruis vermengd met leem || as van ‘fomme’ || verbrandingsresten van kolen (uit de kachel)
III-2-1
|