e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appeltaartje appeltaartje: appel-tuu-etje (Bleijerheide) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelvink appelvink: ap’pelvink (Bleijerheide) appelvink III-4-1
architraaf bekledung: bǝklęjduŋ (Bleijerheide) Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.] II-9
architraafspijker lijstennagel: līstǝnāl (Bleijerheide) Spijker met verloren kop waarmee de omlijsting van een deur- of raamkozijn wordt vastgezet. Zie ook het lemma ɛarchitraafɛ in wld II.9, pag. 116. Volgens de respondenten uit Stein (Q 15), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 18/14; ze waren dan dus 1.5 duim (3.5 tot 4 cm) lang.' [N 54, 16c] II-12
aren lezen zomeren: zyǝmǝrǝ (Bleijerheide) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arm schaven arm schaven: ɛrǝm šāvǝ (Bleijerheide), de stoottrede rond maken: dǝr štuǝstret roŋk māxǝ (Bleijerheide) De stootborden aan de bovenkant, dus aan de zijde waar zij de trede raken, een weinig rondschaven teneinde kraken tegen te gaan. [N 55, 111b] || Een deur langs de diktezijde schuin afschaven, opdat ze beter sluit in de sponning van het kozijn. [N 53, 104] II-12, II-9
armkogel armskogel: ē̜rmskuǝjǝl (Bleijerheide) De ronding in de armsgatuitsnijding. [N 59, 101b] II-7
armleuning leen: leən (Bleijerheide) leuning van stoel III-2-1
armsgatuitsnijding armslok: ē̜rmsloax (Bleijerheide) De uitsnijding voor de mouw bij het colbert. [N 59, 101a] II-7
as van het vuur fommendrek: foͅmədrɛk (Bleijerheide), kluitendrek: klytədrɛk (Bleijerheide), oudding: ōͅt˂deŋk (Bleijerheide) as van de klompen kolengruis vermengd met leem || as van ‘fomme’ || verbrandingsresten van kolen (uit de kachel) III-2-1