20355 |
zwager |
schoonbroer:
schoŏnbrūūr (L192a Siebengewald),
zwager:
zwaoger (L192a Siebengewald),
zwōāger (L192a Siebengewald)
|
zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
boskraai:
bŏs-krei (L192a Siebengewald),
kraai:
kr`ēj (L192a Siebengewald)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
duivelskralen:
dȳvǝlskralǝ (L192a Siebengewald)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwimə (L192a Siebengewald)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
26367 |
zwengel |
zwengel:
zweŋǝl (L192a Siebengewald)
|
Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281]
II-11
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
haampje:
hē̜mkǝ (L192a Siebengewald)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
28506 |
zwerm |
bijenzwerm:
bējǝnzwɛrm (L192a Siebengewald)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
31616 |
zwik |
zwik:
zwek (L192a Siebengewald)
|
De iets naar buiten staande punt van een hoefnagel. [N 33, 369]
II-11
|