e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweet zweet: zjweit (Baexem), zweit (Baexem) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemmen zwemmen: zwumme (Baexem), zwymən (Baexem) zwemmen [RND] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwenghout, spoorstok schei: šęi̯ (Baexem) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweten zweten: sjweite (Baexem), zweite (Baexem) zweten [N 10a (1961)] III-1-2
zwichtstelling galderij: galdǝrej (Baexem) De omloop of galerij om de Hollandse molen vanwaar men de zeilen kan zwichten en eventueel ook de vang kan bedienen. Zie ook afb. 24. [N O, 57a; Sche 23] II-3
zwijmelen zwabberen: žwabǝrǝ (Baexem) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
zwoord zwaard: zjwaa:rd (Baexem), zwaard (Baexem), zwə:rs (Baexem), Syst. WBD  zjwaard (Baexem) De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] III-2-3