33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
ręi̯n (P196p Veulen)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
33621 |
anjelier |
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
džənuffəl (P196p Veulen)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
-
kôrnoefels (P196p Veulen)
|
tuinanjer
III-2-1
|
20638 |
appelbol |
kattenkop:
katəkop (P196p Veulen)
|
appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
compte:
koͅmpoͅt (P196p Veulen)
|
appelmoes [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
ęlǝvǝr (P196p Veulen),
ɛləvər (P196p Veulen),
ɛrvəl (P196p Veulen)
|
armvol (elver, speet, ervel) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
glad mis:
glats mijəs (P196p Veulen)
|
verkeerd, averechts (verhard, keeraats) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
20546 |
azijn |
edik:
eͅi̯k (P196p Veulen)
|
azijn [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
slø:jərə (P196p Veulen),
sløjərə (P196p Veulen)
|
Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
bō.t (P196p Veulen)
|
een baard [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|