e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelloof verbranden opstoken: ǫpstōkǝ (Vliermaalroot) De bladeren van de aardappelstruiken worden in het veld op een hoop gegooid en, als ze voldoende gedroogd zijn, verbrand. [A 45, 27c; monogr.] I-5
aardappelmand mand: mān (Vliermaalroot) De stevige, doorgaans van tenen vervaardigde grote mand waarin de aardappelen in het veld bijeen werden geraapt. Moderne manden zijn van staaldraad vervaardigd. Soms heeft men twee manden bij zich; één voor de krielaardappelen en één voor de grote aardappelen. Twee rapers werken dan gelijk op, zittend op hun hurken of knieën, en trekken de manden die tussen hen in staan telkens aan de oren met een ruk naar voren, zonder dat ze daartoe omhoog hoeven te komen. De volle manden worden doorgaans rechtstreeks in de slagkar leeggegoten. Soms worden de aardappelen eerst in zakken gedaan; er gaan dan drie manden in een zak van 50 kg. [JG 1b, 2c; monogr.] I-5
aardappels schillen schillen: chellen (Vliermaalroot) (aardappels) schillen [Lk 01 (1953)] III-2-3
aardappelschil schil: šęl (Vliermaalroot) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik aardappel: [aardappel] (Vliermaalroot), struik: strok (Vliermaalroot) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei ebber: ɛbər (Vliermaalroot, ... ) [DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)] I-7
aars kont: kǫ.nt (Vliermaalroot) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: aezen (Vliermaalroot), eus (Vliermaalroot), hatten oés (Vliermaalroot), ois (Vliermaalroot), haas: hatte noës (Vliermaalroot) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
abuis abuis: Abuis wordt als deftig gevoeld.  zje zait abuus (Vliermaalroot), ook materiaal znd 19a,6  zje zait abuus (Vliermaalroot), mis: sje zeēit mïs (Vliermaalroot), zje zait mies (Vliermaalroot), ook materiaal znd 19a,6  sje zeēīt mis (Vliermaalroot), zje zait mies (Vliermaalroot) abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterhaam achterhaam: ā.tǝrhǭm (Vliermaalroot) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10