e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aangetrouwd aangetrouwd: aangetroutj (Ospel) aangehuwd III-2-2
aanhitsen aankissen: aanzetten van bv een hond  aankisse (Ospel, ... ), plagen: ploggen (Ospel) Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)] || ophitsen ve hond III-2-1
aanhoudend bepoetelen handvollen: hampelen (Ospel) aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)] III-1-2
aanhoudend regenen het regent dat het zeikt: ’t reingelt detj zeikjt (Ospel) voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4
aankondigingskastje kastje: kestje (Ospel) de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)] III-3-1
aanmalen aanmalen: ānmālǝ (Ospel) Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.] II-3
aanmelken aanmelken: ānmɛlkǝ (Ospel) Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11
aanrecht aanrecht: ānreͅk (Ospel) aanrecht III-2-1
aanstaan aanstaan: aanstaon (Ospel), gaden: det gaait ⁄m (Ospel), gaaje (Ospel) aanstaan, bevallen || aanstaan, naar de zin zijn || behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
aanstampen van het baggerslijk aantreden: āntrē̜jǝ (Ospel) Het aanstampen van het slijk met een stamper of iets dergelijks moet men beschouwen als dezelfde handeling als het trappen. [I, 104d] II-4