17975 |
ziek |
ziek:
zik (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
ziek [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17976 |
zieke |
zieke:
zikke (Q093p Rosmeer)
|
De zieke is vandaag een beetje (een weinig) beter [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
deij zikte es besmettelek (Q093p Rosmeer)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
34518 |
ziekten van de krop |
krop:
krǫp (Q093p Rosmeer)
|
De krop kan uitzetten als gevolg van voedering met te veel of moeilijk te verteren voedsel. Na het drinken van water zet hij dan uit. Na het drinken van te veel koud water kan de krop week worden door te grote afkoeling. Er treedt dan een verlamming van de spieren op. [N 19, 64]
I-12
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zie (Q093p Rosmeer)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
zijden plag:
zeͅiə plax (Q093p Rosmeer)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q093p Rosmeer)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lɛdǝrǝ (Q093p Rosmeer)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
uitsnuiten:
ootsnitte (Q093p Rosmeer)
|
snuiten [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreurskot:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
šeskyt (Q093p Rosmeer)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|