32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen benagelen:
klǫmpǝ bǝnęxǝlǝ (Q093p Rosmeer)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅlərin (Q093p Rosmeer)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zømərkleͅiər (Q093p Rosmeer)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
soͅndəsə kleͅiər (Q093p Rosmeer)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
goede schortel:
jøjə šoͅtəl (Q093p Rosmeer)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
-
zonneblom (Q093p Rosmeer)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoͅl (Q093p Rosmeer)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34181 |
zuiveren |
zeveren:
zeǝvǝrǝ (Q093p Rosmeer)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
33618 |
zuring, groente |
surelle:
churel (Q093p Rosmeer)
|
I-7
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dēsǝm (Q093p Rosmeer),
dɛǝsǝm (Q093p Rosmeer)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|