e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

Gevonden: 2628
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerderij, algemeen boerderij: būrdǝrēi̯ (Bocholtz), boerending: burǝdeŋk (Bocholtz), hof: hof (Bocholtz), hǭf (Bocholtz) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boeren labeuren: labø̄rǝ (Bocholtz) Het uitoefenen van het boerenbedrijf; voor de opgaven labeuren doorgaans met de speciale connotatie van zware lichamelijke arbeid. Andere bijzonderheden zijn bij de opgaven zelf vermeld. Voor Q 20, 101, 113 en 253 is aangetekend dat uitspannen (ūtɛ̄panǝ) wordt gebruikt voor het "ophouden met boeren"; in Q 101 wordt bovendien voor "beginnen met boeren" de term zich aanspannen (zix ānɛ̄panǝ) opgegeven. Zie ook kaart 5. [L 37, 11c; monogr.; add. uit N 5A, 95a] I-6
boerenkool kool: Syst. Veldeke  kuul (Bocholtz) Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenkoolstamppot kool ondereen: Syst. Veldeke  kuul ongeree (Bocholtz) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai vladem: Syst. Veldeke  vlaam (Bocholtz) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalber: šw‧oͅl(ə)bər (Bocholtz), žwɛlbərə (Bocholtz) zwaluw || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boete boete: boes (Bocholtz) Boete [de boes]. [N 96D (1989)] III-3-3
boezem boezentem: boezentem (Bocholtz) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1961)] III-1-1
boezeroen kiel: keel (Bocholtz), stoep: sjtuup (Bocholtz), werkhemd: boezeroen  werəkhemp (Bocholtz), werkstoep: werkkiel  werəkžtuub (Bocholtz) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] III-1-3
bok van het rijtuig bok: bǭk (Bocholtz) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13