e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zakdoek koetenplag: koeteplak (Bocholtz), snuifsplag: schnoefsplak (Bocholtz), zakdoek: zakdooch (Bocholtz) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zalig zalig: zielig (Bocholtz) Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3
zaligheid zaligheid: zieligheed (Bocholtz) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand zand: zaŋk (Bocholtz) Zeer fijn en droog zand, gebruikt om de binnenkant van de vormen van een dun laagje te voorzien. Volgens de invullers uit Q 121b en Q 211 werd het zand gedroogd en gezift (j\drȳxt˱ ę ̞n j\zeft). [monogr.] II-8
zand, zandgrond zandgrond: zantgrōnt (Bocholtz) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandbergplaats schop: šǫp (Bocholtz) [monogr.] II-8
zang gezang: Sub Simpelvelds gezank.  jezank (Bocholtz) Gezang. III-3-2
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Bocholtz) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zedenpreek predik: prèdich (Bocholtz) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zeef in de wanmolen zeef: zif (Bocholtz) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4