e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovendeur bovenhalf: bu̯øvǝhāf (Rosmeer) Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c] I-6
bovenlicht bovenlicht: bwø̄vǝlex (Rosmeer) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenste handvat (bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk: kręk (Rosmeer), linke wringer: lēŋkǝ vreŋǝr (Rosmeer) Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
bovenstuk van een jurk kazavek: käšəveͅk (Rosmeer) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
braadpan braadpan: brōͅi̯pan (Rosmeer) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braaf braaf: braaf (Rosmeer), brāf (Rosmeer), ich wel ens zie of stich braaf zals zie (Rosmeer) braaf [ZND 01 (1922)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)] III-1-4
braambes bramelen: zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)  brweummel (Rosmeer) braambes [ZND 01 (1922)] III-4-3
braamsluiper blauwkeets: blawkèets (Rosmeer), blawkéets (Rosmeer) braamsluiper III-4-1
braamstruik bramen: breem (Rosmeer), zie ook ZND32  breem (Rosmeer), bramenstruik: zie ook ZND32  breemestruek (Rosmeer) braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braamstruik [ZND 01 (1922)] III-4-3
braden braden: brôie (Rosmeer) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)] III-2-3