18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eeksterouf (Q095a Caberg),
eeksteroug (Q095a Caberg)
|
Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
ellende (Q095a Caberg),
miserie:
miserie (Q095a Caberg)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
ellendig:
ellendig (Q095a Caberg)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20333 |
enig kind |
enigst kind:
innigs kind (Q095a Caberg)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17985 |
epidemie |
krankte die regeert:
n krenkde die regeert (Q095a Caberg)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19013 |
er heet aan toegaan |
spannen:
spanne (Q095a Caberg)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33610 |
erf |
geleg:
gəlēͅx (Q095a Caberg),
mesten:
mestə (Q095a Caberg)
|
I-7
|
18837 |
ernstig |
menens:
meines (Q095a Caberg),
serieus:
serieus (Q095a Caberg)
|
van ernst vervuld [serieus, menens, ernstig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20172 |
familie |
familie:
femilie (Q095a Caberg)
|
het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18121 |
fijt |
fijt:
t fijt (Q095a Caberg)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|