e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zagen zegen: zē̜gǝ (Meeswijk) In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12
zak in kledingstuk maal: Ss. Maalplag, binnenmaal, broeksmaal.  mā:l (Meeswijk) zak in jas, broek of mantel III-1-3
zakdoek maalplag: mā:lplak (Meeswijk), Ss. sub maal.  maalplag (Meeswijk) [zakdoek] III-1-3
zakgeld pree: van franse "prêt"(prêter)  pree (Meeswijk) zakgeld III-2-2
zand strooien zavelen: zāvələ (Meeswijk) de vloer bestrooien met zand III-2-1
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen zandloper: za.ntlø̜i̯.pǝr (Meeswijk) De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.] I-4
zang zang: za.ŋk (Meeswijk) [II]. Zang: Het zingen. III-3-2
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Meeswijk) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster kleine lijster: klein liester (Meeswijk), lijster: listər (Meeswijk) lijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zeef zij: zēi̯ (Meeswijk) zeef III-2-1