32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spīr (P121a Herten)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
hangen (P121a Herten)
|
hangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24710 |
hars |
boomlijm:
boeëmlijm (P121a Herten),
lijm:
luiəm (P121a Herten)
|
hars [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
21458 |
haten |
haten:
haoəten (P121a Herten)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
24480 |
hazelaar |
notenstruik:
neutestruik (P121a Herten)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haozelneut (P121a Herten)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
20404 |
heten |
heten:
heeten (P121a Herten)
|
heeten [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
wa ⁄n heugte (P121a Herten)
|
wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17955 |
hinken |
spanken:
spanken (P121a Herten)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hyǝn (P121a Herten)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|