25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rommele (Q095a Caberg)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
gelukken:
gelökke (Q095a Caberg),
goed gaan:
good goon (Q095a Caberg)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
bofferd:
bofferd (Q095a Caberg),
bofkont:
bōfkoont (Q095a Caberg),
geluksvogel:
gelöksvogel (Q095a Caberg)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemeekelek (Q095a Caberg),
gemèkelik (Q095a Caberg),
op zijn gemak:
op ze gemaak (Q095a Caberg)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
het beste -:
dat hand ⁄t beste (Q095a Caberg)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (Q095a Caberg),
slecht:
slech (Q095a Caberg),
vuil:
vuil (Q095a Caberg)
|
slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18958 |
gemene vrouw |
kreng:
⁄n kring (Q095a Caberg),
tooi:
⁄n toej (Q095a Caberg)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (Q095a Caberg)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
beter:
beter (Q095a Caberg)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
contentigheid:
contentigheid (Q095a Caberg),
plezier:
plezeer (Q095a Caberg)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|