e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woord woord: ei woord, ei weurdsje, dat zuent schoen weurd (Mheer), woord (Mheer), woərt (Mheer) Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND], [SGV (1914)] III-3-1
wormbulten warbossen: warbø̜s (Mheer), (enk)  warbǫs (Mheer) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
wormsteek (subst.) wormsteek: weurmsjteëk (Mheer) wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)] III-2-3
worstelen worstelen: worsjtele (Mheer), wrastelen: vrötschele (Mheer) De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)] III-3-2
wortel wortel: wǫrtǝl (Mheer), wǭrtǝl (Mheer) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wortel (Mheer, ... ), WLD  wortel (Mheer) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)] III-4-3
wortelhals kraag: WLD  kraag (Mheer) De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3
wortelklomp van een struik vot: vot (Mheer) [N 27, 9c] I-8
worteltje worteltjes: wörtelkəs (Mheer) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] I-7
wrat wrattel: vrattel (Mheer, ... ) wrat [SGV (1914)] III-1-2