e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zedig modest: modest (Mheer) zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)] III-1-4
zeef zeef: zeef (Mheer), zij: ziej (Mheer) zeef [SGV (1914)] III-2-1
zeefraam horretje: hø̜̄rtjǝ (Mheer) Een constructie van latten waardoor het mogelijk gemaakt wordt dat de zeef boven de ketel geplaatst kan worden. De armen van dit zeefraam zijn niet even lang, maar aangepast aan de ronde vorm van de ketel. Zie afb. 24. [N 57, 21] II-2
zeemlap vensterleer: vēnstərlēͅr (Mheer, ... ), zeem: zeem (Mheer) zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemlap [ZND 08 (1925)] || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeep zeep: ze weusjt nog altied aaf mit greun zeep (Mheer) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3
zeepsop luter: lŭäter (Mheer), ly(3)̄tər (Mheer), sop: sop (Mheer), zeepluter: zeiplöter (Mheer) sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer blij uitgelaten: ōētgelaote (Mheer) zeer blij [frut] [N 85 (1981)] III-1-4
zeer kleine aardappelen haneklitsen: hanǝkletsǝ (Mheer) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeer warm weer gloei: gleuj (Mheer), hits: hets (Mheer), hits (Mheer, ... ) hitte [SGV (1914)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)] III-4-4
zeggen zeggen: zeGGe (Mheer), zekke (Mheer, ... ), zèkke (Mheer) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] || zeggen [SGV (1914)], [ZND m] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)] III-3-1