e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich over de rug wentelen (zich) schuibelen: šȳbǝlǝ (Mechelen) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich schuren schuren: šōrǝ (Mechelen), šūrǝ (Mechelen) Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7] I-12
zicht zicht: ziǝt (Mechelen) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Mechelen) ziek [SGV (1914)] III-1-2
ziekte krankte: krenkde (Mechelen) ziekte [SGV (1914)] III-1-2
ziel ziel: ziejl (Mechelen) ziel [SGV (1914)] III-3-3
zien, kijken kijken: kieke (Mechelen), zien: zie (Mechelen) kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)] III-1-1
zigzageg, s-eg zigzag[eg]: seksak˱[eg] (Mechelen  [(vierkant)]  ), zex˲zax˱[eg] (Mechelen) Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
zijde zij: pieng in en ziej (Mechelen), zīēj (Mechelen) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] III-1-1
zijden omslagdoek zijden plag: ziehe plak (Mechelen), zīēje plak (Mechelen) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3