e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L321a plaats=Ittervoort

Overzicht

Gevonden: 2402

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardrups, larve van de nachtvlinder aardrups: aìrdroeps (Ittervoort) grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)] III-4-2
aarzelen aarzelen: aarzele (Ittervoort), twijfelen: twijfele (Ittervoort) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
abuis abuis: abuus (Ittervoort) het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)] III-1-4
accijns accijns (<lat.): accijns (Ittervoort) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achterdochtig achterdochtig: achterdochtig (Ittervoort) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achteruitgaan wijken: wieke (Ittervoort) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achterwater, onderwater onderwater: onǝrwātǝr (Ittervoort), oŋǝrwātǝr (Ittervoort) Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43] II-3
achterwiel van een fiets achterrad: achterraad (Ittervoort) het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1
adamsappel strot: stroot (Ittervoort) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adder adder: adder (Ittervoort) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2