e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

Gevonden: 3443

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelstruik struik: strou.k (Rotem) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardappelziekten krolziekte: krǫlzektǝ (Rotem) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5
aardbei aardbeer: irbiər (Rotem), aardebber: irɛbīrə īərəbīər (Rotem) [DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)] I-7
aardbeienvlaai aardberenvlaai: irbirəvlāj (Rotem) Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)] III-2-3
aarden pot aarden pot: ī̄ǝrdǝ pǫt (Rotem), stenen pot: stęjnǝ pǫt (Rotem) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardewerk aardewerk: ārdəwɛrk (Rotem), zegt jongere generatie  ārdəweͅrək (Rotem), aardwerk: ārtwɛrk (Rotem), ɛ̄rtweͅrək (Rotem) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aars vot: vot (Rotem) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: aoze (Rotem), aast: arten aost (Rotem), rutən ōͅst (Rotem), šəpən aost (Rotem, ... ), en steeds lijk in mes  arten enst (Rotem), eu zoals in het Franse meurt  eust (Rotem) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] III-3-2
abuis abuis: dich bəs abuus (Rotem), ook materiaal znd 19a,6  abuus (Rotem), mis: de bəs mis (Rotem), det is mis (Rotem), dich bəs mis (Rotem), ook materiaal znd 19a,6  de bəs mis (Rotem), dich bes mis (Rotem) abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achtergebleven hooi harken scharren: šarǝ (Rotem) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3