17951 |
achteruitgaan |
terugtrekken:
tsəruk trekkə (Q116p Simpelveld)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17650 |
achterwerk |
hinterste:
hingesjte (Q116p Simpelveld)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
hinterrad:
hingerrad (Q116p Simpelveld)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24438 |
adder |
adder:
WBD/WLD
addər (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
oam (Q116p Simpelveld)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademhalen:
oam hoalen (Q116p Simpelveld)
|
ademen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
oar (Q116p Simpelveld),
oare (Q116p Simpelveld)
|
ader [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q116p Simpelveld)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
24920 |
afkalven |
afkabbelen:
ààfkábbələ (Q116p Simpelveld),
uitspoelen:
òètspūūlə (Q116p Simpelveld)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20528 |
afkoken |
slinken:
sjlinkə (Q116p Simpelveld),
zwellen:
sjwelle (Q116p Simpelveld),
sjwèllə (Q116p Simpelveld)
|
afkoken || Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|