e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L428p plaats=Born

Overzicht

Gevonden: 2920

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarzelen aarzelen: aarzelen (Born, ... ) bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
accijns accijns (<lat.): accijns (Born) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achterdochtig achterbaks: achterbaks (Born) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achteruitgaan wijken: wīēken (Born) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achterwiel van een fiets achterrad: achterraad (Born) het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1
adder adder: WLD  adder (Born) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2
afbijten van koninginnecellen afbijten: āfbītǝ (Born) Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65] II-6
afdingen afpingelen: aafpingele (Born), aafpingelen (Born) beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] || proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)] III-3-1
afdunnen uitdunnen: ūtdønǝ (Born) Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a] II-7
afgejaagd volk afgeklopt volk: āfgǝklopt vǫlk (Born), aflegger: āflęgǝr (Born) Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.] II-6