e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q035p plaats=Brunssum

Overzicht

Gevonden: 4619
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zomerkleren zomerkleren: zaomerkléjer (Brunssum), zoemerkléejer (Brunssum), zoemerklîer (Brunssum), zoëmerkleijer (Brunssum) zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
zondagse kleren zondagse kleren: zondigse kleejer (Brunssum), zondagskleren: zondeskleijer (Brunssum), zondigskléjer (Brunssum), zondigsklîer (Brunssum) De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse schort lustre (eng.) scholk: lüstere scholk (Brunssum) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zonde zonde: zunj (Brunssum) zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zunj (Brunssum) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zonder voor spitten belken: belǝkǝ (Brunssum), voor de hand graven: vø̄r dǝ hantj ˲[graven] (Brunssum) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zool van een schoen lap: lap (Brunssum), zool: zoal (Brunssum, ... ) zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3
zoom zoom: zōm (Brunssum) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoon jong: joͅŋ (Brunssum), zoon: zoan (Brunssum), zoen (Brunssum) (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
zout zout: zout (Brunssum, ... ) zout [DC 03 (1934)] III-2-3