e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte roodstaart roodstaartje: roeëd’sjtets-je (Bleijerheide) roodstaartje III-4-1
zwartmaken verven: vɛrvǝ (Bleijerheide), zwarten: šwɛtsǝ (Bleijerheide) Het insmeren van bepaalde delen van het schoeisel met zwartsel. [N 60, 132c] II-10
zwartmiddel zwart: šwęts (Bleijerheide) Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46] II-10
zwartsel zwart: šwɛts (Bleijerheide) Vocht waarmee men bepaalde delen van de schoen zwart maakt. Volgens de informant van L 267 wordt deze verfstof samengesteld uit roet, water en was, vooral bijenwas. De informant van K 278 vermeldt nog "olie" als ingredi√´nt. [N 60, 132a] II-10
zwartselreservoirtje zwartskroeg: šwɛtskrux (Bleijerheide) Busje, potje, fles of kruik waarin met het zwartsel bewaart. [N 60, 194d] II-10
zwartwerker zwartwerker: šwatswerkǝr (Bleijerheide) Vakman of kleermaker die alleen zwarte gelegenheidskleding maakt. [N 59, 194c] II-7
zwavelstok solfer: tsolver (Bleijerheide) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx zwagel: Opm. v.d. invuller: ä iets meer ee-achtig.  schwäəgəl (Bleijerheide) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep rijpeitsche: rii̯pītš (Bleijerheide), smik: šmek (Bleijerheide) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwellen kwellen: kwɛlǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), uitzetten: ūszɛtsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Gezegd van galerijwanden die opzwellen tengevolge van druk op het gesteente. [N 95, 386] II-5