e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

Gevonden: 2814

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
abrikoos abrikoos: abrekauze (Halen) I-7
abuis abuis: ge zet abuus (Halen), gə zet äbūs (Halen), ook materiaal znd 19a,6  abuus (Halen), ge zet abuus (Halen), ge zet äbūs (Halen) abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterdocht achterdocht: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  achterdocht (Halen) achterdocht [ZND 01 (1922)] III-1-4
achterhaam achterlap: axtǝrlap (Halen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterpaard: axtǝrpɛat (Halen) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterhoofd achterhoofd: axtərhy(3)̄t (Halen) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterklauw hiel: hil (Halen), schenkel: sxeŋkǝl (Halen), vessem: vɛsǝm (Halen) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie enkel: eŋkǝl (Halen) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterploeg achterploeg: áxtǝr[ploeg] (Halen) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf rondelle: rǫnde̜l (Halen) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11