20473 |
afkomst |
afstamming:
aafsjtamming (Q116p Simpelveld)
|
afkomst [N 87 (1981)]
III-2-2
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftreane (Q116p Simpelveld)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19872 |
afrikaantje |
afrikaantje:
afrikeansje (Q116p Simpelveld)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
32755 |
afschepschop |
platte schup:
platǝ šøp (Q116p Simpelveld)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afrijten:
aafriesse (Q116p Simpelveld)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31341 |
afschrijflat, rij |
richtlat:
rexlat (Q116p Simpelveld)
|
IJzeren of stalen lat waarlangs men rechte lijnen aftekent op het plaatmateriaal. De stalen rij wordt ook gebruikt voor het controleren van de vlakheid van materialen. Zie ook afb. 73. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3]
II-11
|
33485 |
afslaan, van noten |
schokkelen:
sjokkele (Q116p Simpelveld)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
19495 |
afstoffen |
stobben:
štøbə (Q116p Simpelveld)
|
afnemen van stof
III-2-1
|
31344 |
aftekenmal |
sjabloon:
šablōn (Q116p Simpelveld)
|
Het model waarmee de delen op het plaatijzer worden afgetekend die er later moeten worden uitgekapt. Een aftekenmal wordt gemaakt wanneer er veel stukken van gelijke vorm moeten worden vervaardigd. [N 33, 249]
II-11
|
21383 |
aftroggelen |
aftwakken:
aaftswakke (Q116p Simpelveld)
|
troggelen (af-) [SGV (1914)]
III-3-1
|