e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

Gevonden: 4999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwerm zwerm: zwɛrǝm (Jeuk) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels vlucht: vløcht (Jeuk) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1
zwermen zwermen: zwɛrǝmǝ (Jeuk) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweven slaten: slaate (Jeuk) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)] III-3-2
zwik punt: pønt (Jeuk) De iets naar buiten staande punt van een hoefnagel. [N 33, 369] II-11
zwik van de wagen zwik: zwek (Jeuk) De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr] I-13
zwoegen wroeten: Note v.d. invuller: handig, ijverig werker aan: kleutereer een hobby, vb. timmeren: (ww.) = kleuteren.  wrute (Jeuk), zich uitsloven: zich aatslouve (Jeuk) hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] III-1-4
zwoord zwaard: zwōͅx (Jeuk) zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3
één frank frank: den entrée es iene frang (Jeuk), den entrée is iene fran (Jeuk) De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)] III-3-1