e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L326p plaats=Grathem

Overzicht

Gevonden: 2847

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afsteker afsteker: āfsteǝkǝr (Grathem) Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4
aftrekken, uitwinnen draaien: drɛi̯ǝ (Grathem), uitdraaien: ut˱drɛi̯ǝ (Grathem), uitrollen: utrǫlǝ (Grathem) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
afwasborstel vaatborstel: vaatbörstel (Grathem) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
afwasteil, afwasbak afwaskomp: aafwaskomp (Grathem), wasbak: wasbak (Grathem) afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] III-2-1
afwisselen bij het broeden wisselen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  wissələ (Grathem) Hoe heet verder: afwisselen bij het broeden? [N 93 (1983)] III-3-2
akker akker: akǝr (Grathem), veld: vɛljtj (Grathem) Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8
akkergrens, grensvoor voor: [voor] (Grathem) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
allerheiligen allerheiligen: Allerheilige (Grathem), Allerheiligen (Grathem) Allerheiligen. [N 06 (1960)] III-3-3
allerzielen allerzielen: Allerzeele (Grathem), Allerzielen (Grathem) Allerzielen. [N 06 (1960)] III-3-3
alpinomuts alpien: alpien (Grathem) alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)] III-1-3