e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L427p plaats=Obbicht

Overzicht

Gevonden: 2561

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afsteker afsteker: āfstękǝr (Obbicht) Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4
aftrekken (met de hand) kruiden: krui̯ǝ (Obbicht) Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c] I-5
aftrekken, uitwinnen uitrollen: utrǫlǝ (Obbicht) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftroggelen afzetten: aafzètte(n) (Obbicht) troggelen (af~) [SGV (1914)] III-3-1
afwasborstel afwasborstel: afwesjbeustel (Obbicht), borstel: borstel (Obbicht) Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
afwasteil, afwasbak afwasbak: aafwesjbak (Obbicht), afwasbakje: aawasjbékske (Obbicht), spoelbak: sjpeulbak (Obbicht) afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] III-2-1
afwaswater spoelwater: speulwater (Obbicht) Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)] III-2-1
agnus dei agnus dei: anjus dei (Obbicht) Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)] III-3-3
akkersleep, weidesleep sleep: slęi̯p (Obbicht), viller: veldǝr (Obbicht), weivil: węi̯vel (Obbicht) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
allerheiligen allerheiligen: alderhèjlege (Obbicht), Allerhéllige (Obbicht) Allerheiligen. [N 06 (1960)] III-3-3