e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P169p plaats=Attenhoven

Overzicht

Gevonden: 65

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruw, hard ruig: da es eine rage keijal (Attenhoven) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
schaap schaap: sxǭp (Attenhoven) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schip schip: een skip twieje scheep (Attenhoven) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] III-3-1
school school: de kinger zen not school (Attenhoven) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] III-3-1
smidsgereedschap gerief: gǝrīf (Attenhoven) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
sneltrein direct (<lat.): direk (Attenhoven) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
stoelenmaker stoelenmaker: stūlǝmēkǝr (Attenhoven) Ambachtsman die stoelen maakt. [N 56, 87a-f; L 34, 19b] II-12
timmerman schrijnwerker: skręjnwęrkǝr (Attenhoven) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
uitschelden verwijten: iemand verwijten (Attenhoven) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
van veren wisselen ruiven: rāu̯vǝn (Attenhoven) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12