34584 |
achterwand |
achterstop:
axtǝrštop (Q032a Puth),
stop:
štǫp (Q032a Puth)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
bodem:
(baom) (Q032a Puth),
bòòm (Q032a Puth),
vot:
vot (Q032a Puth),
vòt (Q032a Puth)
|
[N 10c (1961)]Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21613 |
achtste deel van een stuiver |
halve groschen (du.):
Let op opmerking v.d. invuller: (antwoord gegeven op) verschillende waarden, in toen gangbaar Duits geld: = 3 cent.
hauve grosche (Q032a Puth)
|
achtste deel van een stuiver, een ~ [een duit?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24438 |
adder |
adder:
adder (Q032a Puth)
|
nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
oam (Q032a Puth)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
(h)aome (Q032a Puth),
ademhalen:
oam hole (Q032a Puth)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
blood(h)aor (Q032a Puth),
oar (Q032a Puth),
oaren (Q032a Puth)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q032a Puth)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (Q032a Puth)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
doorgedraaide melk:
dø̄rgǝdrędǝ mølk (Q032a Puth),
terugmelk:
tǝrøkmɛ̄lk (Q032a Puth)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|