e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095a plaats=Caberg

Overzicht

Gevonden: 1390

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bang bang: bang (Caberg), schouw: sjouw (Caberg) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik schijthuis: u schie:thoes (Caberg), (= schuithuis).  e sjiethoes (Caberg) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
barensweeën ween: weeje (Caberg) Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)] III-2-2
baret baret (<fr.): [geen andere (oudere) benaming opgegeven]  <nu:> berèt (Caberg) baret [flat, floets] [N 25 (1964)] III-1-3
bazige vrouw kapitein: ⁄ne kapitein (Caberg), keesje: e keesje (Caberg), meester jan: ⁄ne meisterjaan (Caberg) een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)] III-1-4
bedekt een onaangenaamheid zeggen een steek onder water geven: steek oonder water geeve (Caberg), op de hendel stoten (dat de korf rammelt): op d⁄n ingel stoete (tot de körf rammelt) (Caberg) iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)] III-3-1
bedorven (persoon) bedorven: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  bedorreve (Caberg), verwend: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  verwind (Caberg) met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4
bedriegen bedonderen: bedòndere (Caberg), bedriegen: bedreege (Caberg), besodemieteren: besodemietere (Caberg), kloten: (= plat gezegd).  kloete (Caberg), konkelfoezen: kònkelfoeze (Caberg), kullen: kölle (Caberg), verneuken: verneuke (Caberg) iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] III-1-4
bedrieger bedrieger: ⁄n bedreeger (Caberg), oplichter: ⁄nen opliechter (Caberg), vale, een -: ne vale (Caberg) iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] III-1-4
bedroefd droevig: dreuvig (Caberg), triestig: tristig (Caberg) verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)] III-1-4