28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrǝmǝ (L210p Venray),
zwɛ̄rmǝ (L210p Venray)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
28528 |
zwermlustig volk |
zwermtrui:
zwɛrǝmtryj (L210p Venray)
|
Volk dat graag zwermt. Een dergelijk volk heeft enige tientallen moerdoppen gebouwd, terwijl een zwermtraag volk het in de regel bij drie of vier moerdoppen zal laten of soms helemaal geen zwermcellen aanzet. [N 63, 39b; N 63, 39d; Ge 37, 121]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
zwermrijp:
zwɛrǝmrīp (L210p Venray)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
28530 |
zwermtraag |
zwermtraag:
zwɛrǝmtrǭx (L210p Venray)
|
Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zweejte (L210p Venray),
zwiejëte (L210p Venray)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
30066 |
zwiepingen |
schoorlatten:
sxǭrlatǝ (L210p Venray)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (L210p Venray)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
26002 |
zwijmelen |
slingeren:
sløŋǝrǝ (L210p Venray)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
19301 |
zwoegen |
knuren:
knūre (L210p Venray),
pezen:
peeze (L210p Venray),
piezakken:
piezákke (L210p Venray),
poejakken:
volgens auteurs is het een var. op piezakke; mar.: deze variatie is niet terug te vinden in reg. (dialect)woordenboeken
poejákke (L210p Venray),
sloven:
sloeëve (L210p Venray),
woelen:
wūle (L210p Venray),
zich moe maken:
zich muuj make (L210p Venray),
zich weren:
zich waere (L210p Venray),
zich wēēre (L210p Venray),
zwoegen:
zwoege (L210p Venray)
|
armzalig hard werken zonder veel resultaat || hard werken || hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
spekzwaard (L210p Venray),
zwaard:
zwaard (L210p Venray, ...
L210p Venray),
zwaart (L210p Venray),
Stukskes gebakke zwaard zien lekker
zwaard (L210p Venray),
zwaardje:
zwae:rdje (L210p Venray)
|
spekzwoerd || zwoerd || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|