e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte bes sint-janswiemeren: sint-janswiemere (Sittard), sint-janswiemerten: sint janswiemer(t)e (Sittard), wiemerten: wiemerte (Sittard), zwarte wiemer: swarte wiemer* (Sittard), zwarte wiemertjes: sjwart wiemerke* (Sittard) [DC 13 (1945)]zwarte aalbes I-7
zwarte bladluis bladluis: blaadloes (Sittard), blaatloes (Sittard), eigen spellingsysteem  blaadloes (Sittard), idiosyncr.  blaadloes (Sittard), Veldeke  blaadloes (Sittard), meelde: meeje (Sittard) bladluis || bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2
zwarte gebreide dameskous sok: zökke (Sittard), zwarte hoos: zjwarte haoze (Sittard) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte kraai, kraai grijze kraai: gries krao (Sittard), kraai: krao (Sittard), kroa (Sittard, ... ), schrankkraai: sjrankkrao (Sittard), zwarte kraai: (sjwarte) krao (Sittard) kraai [SGV (1914)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] || kraai, zwarte — III-4-1
zwarte mees kolenmus: kaolemösj (Sittard, ... ) zwarte mees || zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte populier blauwe populier: ideosyncr.  blauw poppelier (Sittard) De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)] III-4-3
zwarte roodstaart schouwvegertje: sjouvaegerke (Sittard, ... ), sjouwvaegerke (Sittard), zonder nadere specificatie ondergebracht bij Gekraagde Roodstaart  sjouvaegerke (Sittard) roodstaartje || zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht blauwe specht: blauw spech (Sittard), blauwspecht: blauwsjpech (Sittard) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] || specht, zwarte - III-4-1
zwartkop kersvink: keesjvénk (Sittard), keesvenk (Sittard), keesvénk (Sittard), zwartkop: sjwartkop (Sittard), sylvia atricapilla, insectenetende zangvogel  sjwartkop (Sittard), zwartkopje: zjwartkop, -köpke (Sittard) zwartkop || zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelstok zwavelstek: šwēͅvəlštɛk (Sittard), in zwavel gedoopt houtje om vlammetje te maken  šwā.vəlštɛk (Sittard), šwēͅ.vəlštɛk (Sittard), zwegel: schw-aegel (Sittard), zwegelstekje: sjwaegelsjtekske (Sittard), zwegeltje: sjwaegelke (Sittard) zwavelstok || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1