e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweren, etteren er komt gezweer uit: `t gezjwêr kump oet (Sittard), etteren: die wonj geit ettere (Sittard), zweren: sjwêre (Sittard) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm bijenzwerm: biǝšwɛrm (Sittard), zwerm: šwɛrm (Sittard) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels vlucht: vluch (Sittard), zwerm: sjwerm (Sittard) zwerm || zwerm vogels III-4-1
zwermen zwermen: šwɛrmǝ (Sittard) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweten zweten: sjweite (Sittard, ... ) zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-2
zwezerik soepieten: sepeete (Sittard), sepieten (Sittard), zoetsel: seutsel (Sittard), zuitsel (Sittard), zwezerik: sjwezerik (Sittard), zjwezerik (Sittard) Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] || zwezerik || Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
zwijgen zwijgen: sjwiege (Sittard) zwijgen [SGV (1914)] III-3-1
zwijmelen geen vaste gang (hebben): gē̜i̯nǝ vastǝ gāŋk (Sittard) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
zwoegen moren: maore (Sittard), pezen: bargoens zie ook peize  peeze (Sittard), ploeteren: ploeteren (Sittard), schuften (du.): sjófte (Sittard), slaven: sjlaave (Sittard), woelen: wuile (Sittard, ... ), wolven: cf. s.v. "wouf" etc. = wolf etc.  wouve (Sittard), zich afmoren: aafmaore, zich (Sittard), zich uitsloven: oetsjloven (Sittard) hard werken || hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || hard zwoegen || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zich uitsloven || zwoegen || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)] III-1-4
zwoord spekzwaard: ?ne Sjpekzwaasj is ouch gout veur ?t getuug in te vëtte: een spekzwoerd wordt ook gebruikt om gereedschap in te vetten  špɛk˃zwā.š (Sittard), zwaard: schwaad (Sittard), sjwaard (Sittard, ... ), sjwaart (Sittard), sjwaas (Sittard, ... ), sjweasj (Sittard), zjwaard (Sittard, ... ), zjwaasj (Sittard), zwaars (Sittard), zwaas (Sittard, ... ), eigenwijs mens  zwaasj (Sittard), Hae krichter op zien sjwaasj: hij krijgt op zijn huid  sjwaasj (Sittard), zwaardje: schwaerdje (Sittard), sjwaertje (Sittard), sjwaeske (Sittard) De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || spekzwoerd || zwoerd || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)] III-2-3