e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achteruittrappen houwen: hǫu̯ǝ (Mechelen) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achtervork van de wagen achtervork: axtǝrvø̜rǝk (Mechelen), armen: ęrǝm (Mechelen) Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken aan de achterzijde van de langwagen, die aan de ene kant tegen de langboom bevestigd zijn en aan de andere kant door openingen tussen het asblok en het achterste rongblok steken. Deze balken dienen ter versteviging van de langboom en maken deel uit van het achterstel van de langwagen. [N 17, 44i; N G, 70d; JG 1b] I-13
achterwand achterstop: axtǝrštǫp (Mechelen), stop: stǫp (Mechelen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk kont: kònt (Mechelen), vot: vŏt (Mechelen) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
adamsappel bierknop: beerknoep (Mechelen), gorgelknobbel: görgelknâêbel (Mechelen), zuipknop: zōēpknòp (Mechelen) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adem adem: oam (Mechelen) adem [SGV (1914)] III-1-1
ademen ademen: aome (Mechelen), aomen (Mechelen), oame (Mechelen), ōmme (Mechelen) ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)] III-1-1
ader ader: aor (Mechelen), oar (Mechelen), oare (Mechelen), ôô.r (Mechelen) ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)] III-1-1
afdak schop: sjôp (Mechelen) afdak [SGV (1914)] III-2-1
afdingen afpingelen: aaf pingele (Mechelen), aafpingele (Mechelen), afpitsen: aafpitsje (Mechelen) beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] III-3-1