e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterwand bred: brit (Neeroeteren), brīǝ.t (Neeroeteren) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwater, onderwater onderwater: ondǝrwātǝr (Neeroeteren), onǝrwātǝr (Neeroeteren) Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43] II-3
adamsappel adamsappel: a:damsapəl (Neeroeteren) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adem adem: aōjem (Neeroeteren) adem [ZND 01 (1922)] III-1-1
ademen ademen: aōjĕme (Neeroeteren), ich kon niet aoemen (Neeroeteren) ademen [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: de aoren van zie vierheit (Neeroeteren), ein aor opensnieën (Neeroeteren) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
afdak afdak: āf˂dāk (Neeroeteren, ... ), Good geti-jg moot ònder ein aafdèèkske hange: zei de man met de omvangrijke buik  aafdak (Neeroeteren), schop: šop (Neeroeteren, ... ) afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
afdunnen uitplukken: ūtplø̜kǝ (Neeroeteren), uitrumselen: ūtrømpsǝlǝ (Neeroeteren) Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a] II-7
afgeroomde melk afgeroomde melk: āfxǝrǫu̯mdǝ mɛlk (Neeroeteren), girs: gers (Neeroeteren) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afglanzen afglanzen: āfglanzǝ (Neeroeteren) Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a] II-7