e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
begrip, besef belul: belul (Veulen), bezei: bezeej (Veulen) benul, notie || verstand, begrip III-1-4
bektang, buigtang kraaienbek: krē̜jǝn˱bɛk (Veulen  [(tangetje met ronde bekken)]  ) In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.] II-11
benedenstuk van de boom konteinde: kōnt˱ē̜nt (Veulen) Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.] II-12
benieuwen s nieuws zijn: ’s neejs (Veulen) benieuwd, nieuwsgierig III-1-4
berkenbezem rijsbezem: riēsbessem (Veulen) bezem, gemaakt van berketakken III-2-1
beschuit beschuit: beschuut (Veulen) beschuit III-2-3
beschuitbol bestel: bestél (Veulen) beschuitbol eenmaal gebakken en nog niet doorgesneden III-2-3
beschuitpap beschuitenpap: beschutepáp (Veulen) beschuitpap III-2-3
beslaan kanten: kãntǝ (Veulen) De stam vierkant hakken met behulp van de beslagbijl. [N 50, 18c; monogr.] II-12
bestek tafelgerei: toffelgrej (Veulen) tafelbestek III-2-1