18034 |
braken |
spuwen:
spowə (P196p Veulen)
|
overgeven (spuwen, braken) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
19635 |
brandhout |
vinkelhout:
feͅi̯nkəlhoͅu̯t (P196p Veulen)
|
brandhout (in brokjes) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
netel:
netǝl (P196p Veulen),
nĕtel (P196p Veulen)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
18786 |
breien |
strikken:
strikə (P196p Veulen)
|
breien (kousen breiden) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strikejəzər (P196p Veulen)
|
breinaald [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
17803 |
breken |
breken:
briəkə (P196p Veulen)
|
breken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17804 |
brengen |
brengen:
braeŋə (P196p Veulen)
|
brengen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
brəteͅlə (P196p Veulen)
|
bretellen (om de broek op te houden) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
bryək (P196p Veulen)
|
een breuk [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
34504 |
broedende kip op eieren |
kloek:
klūk (P196p Veulen),
kloekhen:
klukhęn (P196p Veulen),
klūkhin (P196p Veulen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|