e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afbijten afbijten: āf˱bītǝ (Schinnen) Oude verf met behulp van een afbijtmiddel verwijderen. [N 67, 68a] II-9
afbijtmiddel afbijtmiddel: āf˱bītmedǝl (Schinnen) De algemene benaming voor een middel om verf los te weken. Men onderscheidt gelvormige en alkalische afbijtmiddelen. De werkzame bestanddelen van gelvormige afbijtmiddelen zijn een mengsel van dichloormetaan en methanol. De alkalische afbijtmiddelen bevatten calciumhydroxyde of natriumhydroxyde. Zij worden meestal in poedervorm aangeboden en dienen voor gebruik met water te worden aangelengd. De invuller uit L 267 onderscheidde brandbare en onbrandbare afbijtmiddelen, terwijl men in Q 111 afbijtmiddelen in de vorm van pasta en in vloeibare vorm kende. [N 67, 16a; N 67, 16b] II-9
afbranden afbrennen: āf˱bręnǝ (Schinnen) Oude verf met behulp van een brandlamp verwijderen. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Brandlamp'. [N 67, 68b] II-9
afdak afdak: aafdaak (Schinnen) afdak [SGV (1914)] III-2-1
afdingen afpingelen: aafpingele (Schinnen), pingelen: pingələ (Schinnen) proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)] III-3-1
afdraaien afdraaien: āfdriǝ (Schinnen) De ketel van het vuur afdraaien door middel van de draaiboom. [N 57, 28] II-2
afdunnen afdunnen: āf˱dønǝ (Schinnen) Aangemaakte verf na enkele maanden op juiste dikte brengen door toevoeging van lijnolie en terpentijn. [N 67, 27b] II-9
afgeroomde melk afgedraaide melk: āfxǝdrēdǝ mɛlk (Schinnen), āfxǝdręi̯dǝ mɛlǝk (Schinnen), fluitjesmelk: fluitjesmelk (Schinnen), foetsjmelk: futšmɛlk (Schinnen), ondermelk: ondǝrmelk (Schinnen), vlotenmelk: vlōtǝmɛlk (Schinnen) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afgunst afgunst: aafguns (Schinnen), jaloers: sjloes (Schinnen), jaloersig: sjloessig (Schinnen) Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] III-3-3
afgunstig afgunstig: aafgunstig (Schinnen), jaloers: sjloes (Schinnen), jaloersigheid: sjloezigheid (Schinnen) Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3