33211 |
aardappelriek, algemeen |
patattenriek:
pǝtatǝrēk (L271p Venlo),
vork:
vork (L271p Venlo)
|
Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.]
I-5
|
20899 |
aardappels schillen |
schillen:
petatte schelle (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
petatten schellen (L271p Venlo),
schelle (L271p Venlo)
|
aardappels schillen [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
33168 |
aardappelschil |
schil:
sxęl (L271p Venlo)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
patat:
[patat] (L271p Venlo),
stronk:
stroŋk (L271p Venlo),
struik:
struk (L271p Venlo),
strūk (L271p Venlo)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
krul:
krø̜l (L271p Venlo)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
WLD
èèrdbèèrə (L271p Venlo),
aardbes:
aerbaes (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
aerdbaeze (L271p Venlo),
ēͅrbēͅs (L271p Venlo),
ēͅrdbēͅs (L271p Venlo),
êrbëëis (L271p Venlo),
WLD
aerdbaes (L271p Venlo)
|
[DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardbeienvlaai:
Syst. WBD
aardbeienvlaai (L271p Venlo),
aardbezinvlaai:
Syst. WBD
aerbaeze-flaaj (L271p Venlo),
aerbaezevlaai (L271p Venlo),
aerdbaezeflaaj (L271p Venlo)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
aerd (L271p Venlo),
(o bijna oo).
êrd (L271p Venlo),
bandgrond:
Baandgrond (L271p Venlo),
grond:
(o bijna oo).
êrd grond (L271p Venlo),
lss:
lös (L271p Venlo),
teelaarde:
teelt aerd (L271p Venlo),
teeléért (L271p Venlo)
|
aarde || aarde (grond) [SGV (1914)] || donkerbruin vruchtbaar zand met water [get] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
aarden:
áárdən (L271p Venlo),
gewennen:
gewinne (L271p Venlo),
goed aarden:
good aarde (L271p Venlo),
schikken:
schikke (L271p Venlo),
zich wennen:
zich winne (L271p Venlo)
|
gewennen || zich gewennen || zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23037 |
aarden knikker |
krut:
[Vgl. WBD III, 3.2, pag. 38: krut]
krut (L271p Venlo)
|
2. Aarden knikkertje.
III-3-2
|